Kaartspel

Het kaartspel maakte zijn opkomst in de tweede helft van de 17e eeuw,  toch bestonden de speelkaarten al enkele eeuwen. Speelkaarten waren in die tijd zeer kostbaar doordat iedere kaart nog met de hand secuur beschilderd moest worden. Vooral in Italië was het beschilderen van speelkaarten een belangrijke tak van kunstnijverheid geworden. Dat was ook de reden waarom dit gezelschapsspel zich slechts beperkte tot de adelijke kring. Met de komst van de boekdrukkunst vond het zijn bereik onder de welvarende burgers. Geleidelijk zijn de speelkaarten gemeengoed geworden.

De bourgondische Brabanders en Tilburgers in ’t bijzonder, zijn groot liefhebbers van kaartspelletjes zoals Rikken, Hoogjassen, Hartenjagen, Toepen, Duuzenden, Jokeren enz. enz.

In tijden van het zeer strenge Rooms-Katholieke Tilburg zocht men o.a. zijn vertier in een avondje kaarten onder het genot van een drankje. Niet alleen in ’t café ook thuis werden gezellige kaartavonden georganiseerd met vrienden en/of vriendinnen. Dit gebeurd nu nog steeds.

’t Aaw en Nuuw dùr Speule

Traditioneel werd er in Tilburg ’t ‘aaw en ’t nuuw dùr gespùld’. De oudere generatie zal de betekenis hiervan wel weten. Hiemee wordt bedoeld dat oudjaarsavond bij iemand thuis werd gevierd en er dan gezamenlijk een kaartspel werd gespeeld tot laat in de volgende ochtend.

Het Geestelijke Kaartspel

De doorsnee gelovige Tilburger stond erom bekend dat hij niet vies was van alcohol. Daarbij is hij van nature ook zeer muzikaal. Zo werd er op Tilburgse feestjes dan ook luidkeels gezongen. Onder meer dit toepasselijke lied dat uit maar liefst twaalf coupletten bestaat, met een knipoog naar de kerk:

I.  Een Duitsche soldaat, heel kloek,  Kwam in de kerk; zonder ontduiken Ging hij in plaats van een kerkboek. Een handvol speelkaarten gebruiken  Dit ging de overheid mishagen Men zag het overdragen
Door den sergeant aan den majoor.  De soldaat, die werd geroepen. Hij sprak hem aan, hij sprak hem aan Over zo’n vreemd en stout bestaan

II.  De soldaat sprak toen:„Versta mij wel, Mijnheer Majoor:
let op mijn woorden. Gij weet, dat een arme soldaat Maar per dag krijgt negen oorden. Daar ik net en flink wil lopen,
En van ’t geld van mijnen pree Geen kerkboek kan kopen.
Draag ik mijn kaarten mee Als ik ter kerke ga.” Majoor sprak toen meteen: „Zeg mij met spoed, zeg mij met spoed, Wat gij met die kaarten doet.”

III.  De soldaat zich ziende ïn nood.  Legt de kaarten toen op tafel open  En heeft de kaarten, klein en groot, Toen eens vluchtigjes doorlopen.  Als hij wat gekeken had, sprak hij: „Mijnheer Majoor, die kaarten met één teken, Stellen mij dan voor, Dat er is één God, één doopsel en éen Kerk. Eén Roomsch Geloof, één Roomsch Geloof,
’t Make mij voor dwaling, stom, blind en doof.

IV.  Die kaarten twee tonen mij weer, Dat Gods Zoon nog heeft twee naturen. Het is de Heilige Drievuldigheid,
Die ‘k in de kaarten drie besp(e)ure. De vier toont zonder twisten mij klaar als mensch,
De vier Evangelisten en vier uitersten van den mensch:
Dood, oordeel, hel en hemelsche glorie, Waarbij ik peins, waarbij ik peins Op de grote eeuwigdurende reis.

V.  De kaarten vijf tonen mij weer,  Christus vijf bloedige wonden, Die eenmaal onze Opperheer Ontvangen heeft voor onze zonden  De zes, naar Uw behagen, toont, zowaar U leeft Dat God in zes dagen alles geschapen heeft Hemel, aard en zee, de zon, de maan, de sterren
De mensch voorwaar, de mensch voorwaar En alles, wat er leeft hier op dees aard.

VI.  Bij het bezien van de zevende kaart Zie ik den Zondag ons door God gegeven. Om te rusten en Hem te dienen in ons leven. En als ik dan die acht beschouw,
Valt mij zo waar weer in de zinnen De oude arke of ’t gebouw Waar Noë was met zonen en met vrouw.  ’t Getal van acht, ’t getal van acht, Bleef spijts den zondvloed onvermijds.

VII.  De negen brengt mij tot belijén. Dat zijn de negen vreemde zonden Met tien melaatschen waarbij zich negen ondankbare bevonden.
De tien stelt mij voor ogen Der tien geboden straf, Die God in heilig schrift aan Mozes gaf. Ook peins ik nog hierbij: tien schrikkelijke plagen, Die God eens zond, die God eens zond, En koning Pharo door de Roode Zee verslond.

VIII.  De vier boeren van het spel Tonen mij geheel den last der aarde, Ook hoe alle duivels uit de hel Rondom den Zaligmaker waarden, Toen Hij eenmaal gevangen werd, Tonen ons verlangen, En hoe met ieder element. Als water, vuur en licht God ons houdt in ’t leven
Het geen ik graag beken, het geen ik graag beken. En daarvoor ook mijn Schepper dankbaar ben.

IX.  De vier heeren, zie toch eens hoe schoon!          Kwamen eens het Heilig Kruis vereeren                                    Waarop Gods enigen Zoon om Zijn leven kwam ten beste geven. Het Kruis dat heeft vier hoeken, Waarvan verschrikt het helsch gespuis.
Ga ik de klaverens zoeken, Dan vind ik weer het kruis.
Als ik de schoppens zie, zo peins ik op de lans, Waarmee gewis, waarmee gewis Jezus heilige zijde eenmaal door stoken is.

X. Bij het bezien van de hartenkaart Beschouw ik Jezus vlammend harte Hoe Hij zijn Kerk bemind en bewaard
En haar bestuurd in vreugd en smarte. De ruitens zijn gepereld: ‘k Beschouw in mijn gemoed,
Hoe Jezus in dees wereld. Vergoten heeft Zijn Woed.              Om ons te wasschen, te zuiveren van onze zonden.
Om ons al gelijk, om ons al gelijk  Te brengen in Zijns Vaders Rijk.

XI.  De kaarten van het gehele spel, Tot twee en vijftig wel bekeken, Zeggen dat er in een jaar ook zyn
Juist twee en vijftig weken. ‘k Kan twaalf kaarten tellen
Beschilderd grof of fijn, Die komen ons vertellen. Dat er in een jaar ook zijn Twaalf maanden. Zodat mijn spel kan dienen Ook tot almanak, ook tot almanak.
Voor bijbel en voor kerkboek in mijnen zak.

XII.  De majoor was nu geheel en voldaan. Zulk een soldaat moest hij belonen. Hij liet hem dan ook vrij-uit gaan. En bleef hem vriendschap zelfs betonen.                                        Wie zo’n kaartspel goed wil leren, Volge dien soldaat trouw na. Wil ware deugden ijvrig leren,
Laat alle boosheid na. Dit geestlijk kaartspel laat ons mediteren.  Terwijl het na dees tijd, terwijl het na dees tijd Ons gewis zal strekken tot eeuwige zaligheid.